Gesmokkeld, maar net niet goed genoeg!

In de collectie van Korpora bevinden zich meerdere objecten die te maken hebben met smokkel als criminele activiteit. Deze objecten zijn als bewijsstuk door de politie in beslag genomen. Sommige smokkelmiddelen zijn algemeen bekend maar er zitten ook hele creatieve manieren bij om iets te verbergen.

Smokkelwaar in uitgeholde boeken

Het bovenstaande uitgeholde boek is voorzien van een adreswikkel met in 1917 te Amsterdam afgestempelde postzegels. Het met inkt geschreven adres is vervaagd. De adreswikkel is doorgesneden om het boek open te kunnen slaan. Het boek is een Regeeringsalmanak voor Nederlandsch-Indië 1899, tweede gedeelte Kalender en Personalia, gedrukt bij de Landsdrukkerij te Batavia.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog  ontstonden er veel tekorten aan grond- en brandstoffen en levensmiddelen. De lucratieve smokkel met Duitsland tierde welig.

Iemand heeft geprobeerd om in het boek peper en spek naar Duitsland te smokkelen. Hij verstuurde het boek in 1917 vanuit Amsterdam als “aangetekend drukwerk”, maar het boek is door de douane onderschept en in 1918 in de verzameling van politiedeskundige C.J. van Ledden Hulsebosch beland. De criminologische studieverzameling van Van Ledden Hulsebosch ging in 1928 op in het Politiemuseum Amsterdam en is nu eigendom van Korpora. Het Politiemuseum Amsterdam (1928-1968) was geen voor een algemeen publiek geopend museum, maar een instructieverzameling voor het “aanschouwelijk onderwijs” aan Amsterdamse politiemensen, die korpsintern hun opleiding kregen.

Korpora. Erfgoed Publieke Veiligheid, 1985A

Ook een boek met als titel ”Hamlet van de Oxford Shakespeare Concordances” werd voor smokkelwaar gebruikt. Het boek is in 1973 uitgegeven en werd op de luchthaven Schiphol in beslag genomen door politiemensen van het Korps Rijkspolitie. In de uitgeholde ruimte was een zakje met verdovende middelen verstopt. Tussen de kaft en de band van het boek is een strook aluminiumfolie geplakt; de smokkelaar hoopte daarmee detectie door een Röntgenapparaat bij de bagagecontrole te voorkomen.

Tijdens de opbouw van de luchthaven na de Tweede Wereldoorlog werd Schiphol geteisterd door diefstallen van bouwmaterialen en opgeslagen luchtvrachtgoederen. Ook de smokkel in nylonkousen en sigaretten tierde welig. Op verzoek van KLM-directeur Plesman werd in 1949 een recherchegroep van de Rijkspolitie op de luchthaven gestationeerd. In korte tijd bleek dat diefstallen en smokkel op de Nederlandse luchtvaartterreinen schering en inslag waren.  Binnen het Korps Rijkspolitie werd daarom  in 1953 de Dienst Luchtvaart opgericht en belast met het algemene politietoezicht en de opsporing van strafbare feiten op de Nederlandse burgerluchtvaartterreinen. De explosieve groei van drugsmokkel en dreiging van vliegtuigkapingen en aanslagen op luchthavens leidde in 1970 tot het fouilleren van passagiers en strenge controle op alle bagage en luchtvracht. Op Schiphol werden veiligheid en opsporing een gedeelde verantwoordelijkheid: de bedrijfspolitie van de luchthaven, het Korps Luchthavenpolitie (Lup0), werd belast met de handhaving van de openbare orde en de Dienst Luchtvaart met de opsporing van strafbare feiten en de beveiligingsmaatregelen tegen kapingen en aanslagen. De Koninklijke Marechaussee zorgde voor de controle van reisdocumenten en het vreemdelingentoezicht en de Douane voor de controle op invoerrechten en accijnzen.

Het Chinese borduurwerk met uitgeholde lijst, de reistas, de bagagekoffers en een paar schoenen met uitgeholde zolen zijn allemaal gebruikt voor de smokkel van verdovende middelen en ontdekt tijdens de controles op de luchthaven Schiphol.

 

 

 

 

Smokkelwaar in een schilderijlijst

Chinese textielkunst van een vogel waarvan de goudkleurige lijst is uitgehold om smokkelwaar in te verbergen

Smokkelwaar in schoenen

Een schoen met een opbergvak onder de zool, gebruikt om opium mee te smokkelen. Afkomstig uit het museum van de opiumrecherche te Batavia.

Opiumsmokkel in Nederlands-Indië

Het opiumgebruik was in Zuidoost-Azië wijdverbreid.  Het Nederlandse staatsgezag in Indië maakte zich grote zorgen over de opiumconsumptie in de kolonie, maar zag ook dat de opiumhandel een lucratieve inkomstenbron was.  Besloten werd tot de zogenoemde “opiumregie”, een staatsmonopolie op de invoer, bereiding en distributie van opium. In 1914 was de opiumregie in alle delen van Nederlands-Indië ingevoerd.  De hoop was dat het overheidsmonopolie in opium zou leiden tot het terugdringen van criminaliteit, de vermindering van gezondheidsrisico’s en uiteindelijk ook de afname van het opiumgebruik.

Korpora. Erfgoed Publieke Veiligheid, 1886

Ondanks de opiumregie met een streng vergunningenstelsel hield het illegale opiumgebruik en de opiumsmokkel aan. Bij de Nederlands-Indische politie werden aparte afdelingen opiumrecherche opgericht om de illegale opiumhandel en -smokkel te bestrijden. De opiumrecherche in Batavia had zelfs een museum ingericht met een verzameling bewijsstukken uit hun opiumonderzoeken. In 1931 bezocht de Amsterdamse hoofdinspecteur van politie Karel Henri Broekhoff dit museum.  Broekhoff was een coryfee binnen de Amsterdamse recherche en stond als commissaris van Rijkspolitie aan het hoofd van twee landelijke centrales, die bij gebrek aan een nationale recherchedienst, zoals de Amerikaanse FBI, waren ondergebracht bij het politiekorps van Amsterdam: de Centrale in zake falsificaten (1921) en Centrale in zake internationale misdadigers (1927).  Broekhoff was op verzoek van de minister van Koloniën in 1931 enkele maanden in Batavia gedetacheerd om ook daar een valsgeldcentrale op te zetten.  Hij kreeg bij zijn bezoek aan het opiummuseum enkele collectiestukken aangeboden en schonk deze na zijn terugkeer in Amsterdam aan het Politiemuseum Amsterdam. Zo zijn de smokkelschoen en sandaal uiteindelijk in de collectie van Korpora terechtgekomen.

 

 

Een houten Chinese sandaal met een holle hak voor het smokkelen van opium. Afkomstig uit het museum van de opiumrecherche te Batavia.

 

 

Smokkelwaar in koffers

Ook een koffer met een dubbele bodem of verborgen vak is altijd populair om verboden zaken mee te smokkelen. In de rode reistas en zwarte bagagekoffer zijn lagen aluminiumfolie aangebracht om detectie door een Röntgenapparaat te bemoeilijken.

Een heroïne- koffer met dubbele wand. Dit is een bewijs van smokkel.

Olifantjes per luchtpost

Foto van de Technische Opsporings- en Herkenningsdienst (TOHD) van de Gemeentepolitie Amsterdam, 17 juni 1970.

Korpora. Erfgoed Publieke Veiligheid, 1372

Patchwork-olifant in de collectie van Korpora; op de politiefoto het linkerexemplaar.

De twee olifantjes, gemaakt van stoflapjes, werden per luchtpost naar Amsterdam verstuurd. De verpakking, een linnen zak, is voorzien van postzegels en poststempels uit Bombay (India), gedateerd 8 juni 1970. Een bijgevoegde douaneverklaring en een handgeschreven tekst van de afzender op de linnen verpakking benadrukten dat de zending een geschenk was, de inhoud van het pakket weinig waarde vertegenwoordigde en dat deze zending geen buitenlandse handelstransactie betrof: “Gift Parcel. To certify that the value of the contents of this parcel is lessthan Rs 50/-  and that it does not involve any transaction in foreign exchange”. Daaronder een handtekening.

Juist die uitgebreide tekst zorgde voor argwaan bij de medewerkers van het PTT-luchtpostdistributiecentrum, en zij waarschuwden de Amsterdamse politie. Rechercheurs sneden de buik van de olifantjes open en ontdekten daarin zakjes opium. Het opium, de olifantjes en hun verpakking werden als stukken van overtuiging  (bewijs) door de Amsterdamse rechercheurs in beslag genomen.

Via een grote omweg  kwam één olifantje en de linnen zak terecht in de collectie van het Nederlands Politiemuseum, de voorloper van Korpora.

Eind 1945 was bij de Afdeling Politie van het Ministerie van Justitie het Bureau Criminele Voorlichting opgericht. Dit bureau aan de Raamweg in Den Haag was in feite een voortzetting van de Staatsrecherchecentrale uit de bezettingstijd, maar dan wel in zeer afgeslankte en grotendeels van executieve bevoegdheden ontdane vorm. Het bureau moest de recherchediensten van de politiekorpsen ondersteunen met advies, kennis en informatie. Het was tevens het nationaal bureau van Interpol, de organisatie voor internationale politiesamenwerking. Alle bij de politiekorpsen in Nederland afgenomen vinger- en handpalmafdrukken werden bewaard en geclassificeerd bij het Bureau Criminele Voorlichting. Het bureau verzamelde ook informatie over de werkwijze, modus operandi, van criminelen.  De specifieke modus operandi bij een gepleegd en bij het bureau gemeld misdrijf zou immers een spoor kunnen zijn naar een bepaalde verdachte. Het uitwisselen van informatie was en is van cruciaal belang in opsporingsonderzoeken.  Door reorganisaties veranderde de naam van het bureau in Onderafdeling Opsporingsbijstand (OOB, 1956) en Centrale Recherche Informatiedienst (CRI, 1972). In de loop der jaren was er een aardige en diverse verzameling opgebouwd aan bewijsstukken met betrekking tot de modus operandi van criminelen, van vals geld en vervalste documenten tot inbrekersgereedschap, moordwapens en smokkelmiddelen. De Amsterdamse recherche had het ene olifantje en de linnen zak overgedragen. Hun “eigen” Politiemuseum Amsterdam was al in 1968 gesloten, twee jaar vóór de ontdekking van de smokkelolifantjes.

De Centrale Recherche Informatiedienst verhuisde in 1993 van Den Haag naar Zoetermeer. Op 1 april 1994 trad de Politiewet 1993 in werking en was de ingrijpende reorganisatie van de Nederlandse politie een feit. De CRI, een buitendienst van het ministerie van Justitie, werd een “gewone” politiedienst, ging divisie Centrale Recherche Informatie (tevens nationaal centraal bureau Interpol) heten en werd één van de vijf divisies van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD). De hoogste tijd om eens goed op te ruimen, besloot men in Zoetermeer. De verzameling bewijsstukken met betrekking tot de modus operandi van criminelen werd overgedragen aan het Nederlands Politiemuseum in Apeldoorn en bevindt zich nu in het centraal depot van Korpora.