Op 12 januari 2023 is het exact 350 jaar geleden dat een brandspuit met een zuig- en een perspomp voorzien van slangen werd ingezet. Aan het basisprincipe van de brandspuit is sindsdien in feite nooit meer iets veranderd. Deze uitvinding, die Jan van der Heyden en zijn broer Nicolaas kort daarvoor in Amsterdam deden, is een mijlpaal in de brandweergeschiedenis. Afgelopen jaar verwierf Korpora. Erfgoed Publieke Veiligheid te Apeldoorn een volledig ingekleurd exemplaar van de toch al spectaculaire en befaamde eigentijdse publicatie over deze uitvinding.
Het Rampjaar, een geluk bij een ongeluk
Tussen 1654-1670 maakte Amsterdam uitgebreid kennis met brandspuiten van Duitse makelij, waarvan de stad er in laatstgenoemde periode 60, voor elke wijk één, aanschafte. Maar kennelijk was er behoefte aan iets anders, iets beters. De directe aanleiding daarvoor was het Rampjaar, 1672. Het stadsbestuur van Amsterdam vreesde in die tijd voor brandstichting door agenten van de vijand. De eerste grote brand in dat jaar trof, in de nacht van 22 op 23 februari, overigens de befaamde drukkerij van de uitgever en cartograaf Joan Blaeu.
De behoefte aan betere brandspuiten was koren op de molen van de uit Gorinchem afkomstige Jan van der Heyden, die te boek staat als een multitalent en wel de Leonardo da Vinci van het Noorden wordt genoemd. Jan ontwikkelde zich aanvankelijk tot schilder, maar was ook uitvinder, technicus en een uitstekend zakenman. Hij hield zich bezig met straatverlichting, baggermolens en brandblusmiddelen. Hij verwierf echter vooral bekendheid als kunstenaar, en als uitvinder van wat hij en zijn broer Nicolaas, met wie hij ging samenwerken, de slangbrandspuit noemden. Alle octrooien met betrekking tot de slangbrandspuit staan op beider namen. Na de dood van zijn broer werkte Jan samen met zijn zoon Jan van der Heyden de Jonge verder aan het verbeteren van de brandspuiten.
‘Gemoveert door ’t zien der verlegentheden, disordres en sware schade, die telkens bij brand in dese stad, door ’t onvermogen der oude spuiten en blusgereetschappen wierden geleden’, zoals Jan het zelf verwoordde, boog hij zich vanaf 1670 over verbetering van de brandbestrijding. De oude brandspuiten waren groot, zwaar en log, moesten met behulp van paarden worden vervoerd en met emmers water gevuld. Bovendien waren ze voorzien van een stationaire straalpijp, waardoor brandhaarden niet of nauwelijks te bereiken vielen. Genoeg uitdagingen dus voor Jan.
Op 25 maart 1672 deden Jan en Nicolaas van der Heyden allereerst een proef met de door hen uitgevonden slangpomp of aanbrenger. Bij een zware brand op het Schapenplein (nu het Muntplein) verbonden de broers de pomp met een slang aan een oude brandspuit die daardoor voorzien werd van een geregelde, overvloedige toevoer van water uit de gracht. De brandspuit was nog wel voorzien van een stationaire straalpijp en nog niet van een slang met de straalpijp aan het uiteinde daarvan, maar niettemin kon de brand, die anders waarschijnlijk vijf huizen zou hebben verwoest, spoedig worden geblust.
Mini-watertoren
De slangpomp of aanbrenger staat ook bekend als de schraagpomp omdat de pomp op een hoge schraag stond waaraan een zak hing waarin het water terechtkwam, waardoor een soort mini-watertoren ontstond en druk werd opgebouwd. De slangpomp werd aanvankelijk gevoed met emmers water om spoedig te worden voorzien van een eigen (zuig)pompmechanisme. Later ontwikkelde Van der Heyden cs. brandspuiten die zowel dienden als zuig- en perspomp
Het stadsbestuur van Amsterdam droeg vervolgens op 24 oktober 1672 aan Jan van der Heyden de inspectie over de blusmiddelen op om tegelijkertijd te worden aangemoedigd om aan de verbetering daarvan te werken. Deze aanstelling en opdracht leidde kort daarop tot de uitvinding en constructie van de slangbrandspuit. Jan van der Heyden kreeg gelijktijdig de opdracht de beheerders van de spuiten ‘het manjement ende gebruyck van deselve leere pijpen of slangen te instrueren’, waarbij hem een redelijk loon werd toegezegd.
‘De nieuw-geïnventeerde Slang-Brandspuiten’ waren ‘dienstig en bequaem om ’t water, met een geduurige dikke Strael, te brengen in het hevigste van de Brand, en de selve onfeilbaer en spoedig uit te blusschen, hoedanig en waer die ontstaet, ’t zy in nauwe straten, steegen, achterhuisen, of in groote hoogten en andere ongenaekbare plaetsen: sonder eenige muuren, wanden of gevels om verre te halen, of te laten deurbranden, om toegang tot de Brand te krijgen.’
Dit alles werd mogelijk gemaakt dankzij de toepassing van ‘een lange en buigelijke buis, om hare gedaente een Slang genaemt’, ofwel wat wij nu zouden omschrijven als een brandslang. Van der Heyden gebruikte twee soorten slangen: ‘van zeker zoort van doek, hier toe byzonderlyk bereid, gemaakt’ (dik zeildoek) ten behoeve van zijn slangpomp, en ‘een tweede slang, of Spuit-slangen van leer gemaakt, dat op byzondere wyze bereid en zaamengevoegt word, om dicht, bestendig en tegen ’t geweld [de druk] van ’t water bestant te zyn.’ voor zijn slangbrandspuit.
Het slangbrandspuitenboek
Nog in het jaar waarin Jan en Nicolaas octrooi op de slangbrandspuit verwierven (1677), publiceerden zij een Bericht wegens de nieuw-geïnventeerde en geoctroyeerde slang-brandspuiten: …, een uitgave in folio voorzien een uitslaande plaat.
In 1690 publiceerden Jan en zijn zoon vervolgens de eerste druk van het bewuste slangbrandspuitenboek, getiteld Nieuwe Beschrijving van de nieuwlijks uitgevonden en geoctrojeerde slang-brand-spuiten, en haare wijze van brand-blussen, …, eveneens een uitgave in folio.
Het slangbrandspuitenboek is in feite een sterk uitgebreide versie van hun ‘Bericht’ uit 1677 en zeer doordacht opgebouwd. Het bestaat uit een voorwerk, drie delen met al dan niet meerdere hoofdstukken en een nabericht. De tekst is doorschoten met 19 fraaie, deels uitslaande, prenten die het boek zo beroemd maakten.
Het voorwerk bevat een beschrijving van de uitvinding, een soort managementsamenvatting; het boek was door de zakelijk Jan van de Heyden tenslotte vooral bestemd om stadsbesturen over te halen zoveel mogelijk slangbrandspuiten aan te schaffen.
Het hart van het boek bestaat uit een chronologisch overzicht met bijzondere, unieke beschrijvingen van branden binnen de stad Amsterdam vanaf het jaar 1652 en van de bestrijding daarvan met de drie soorten blusmiddelen die daarvoor beschreven werden en daar successievelijk bij werden gebruikt. Hieronder bevinden zich een aantal beroemde branden, zoals van het Amsterdamse stadhuis en de drukkerij van de firma Blaeu.
De auteurs stellen alle branden die ze beschrijven met eigen ogen te hebben waargenomen.
Nadat Jan in 1712 was overleden verzorgden zijn erfgenamen in 1735 een tweede druk van het slangbrandspuitenboek, de meest volmaakte uitgave met in plaats van 19 maar liefst 25 platen. Van deze uitgave verwierf Korpora. Erfgoed Publiek Veiligheid te Apeldoorn dus een volledig, tot op de vignetten toe, ingekleurd exemplaar.
Er is geen ander compleet exemplaar van dit boek bekend waarvan alle platen zijn ingekleurd.
Oorlog en vrede
Op 11 november 1672 nam het Amsterdamse stadsbestuur het belangrijke besluit dat alle tot nog toe in gebruik zijnde brandspuiten dienden te worden gemoderniseerd conform de uitvinding van Jan en Nicolaas van der Heyden. Maar in de praktijk bleek dit besluit vooral symboolpolitiek te zijn want van daadwerkelijke uitvoering kwam voorlopig niets. De Van der Heydens kregen daarnaast te maken met veel tegenwerking.
Na de opdracht om de stadsbrandspuiten te verbeteren bouwden Jan en Nicolaas een van de oude brandspuiten om tot een slangspuit, die bij de Westerkerk werd geplaatst. Op 12 januari 1673 brak vervolgens brand uit in de oude lijnbanen van de Admiraliteit in de Vinkenbuurt buiten de Sint-Anthonispoort. Deze lijnbanen waren sinds enige tijd in gebruik als een ‘Magazyn van Scheepsgereetschappen ten Oorlog’. In het bijzonder gebruikt voor opslag van houtkrullen, riet, zwavel harpuis en ander brandbaar materiaal waarmee de zogeheten branders werden afgeladen. Dit waren meestal afgedankte schepen die tijdens oorlog ter zee in brand werden gestoken en op vijandelijke schepen afgestuurd. Door de aanwezigheid van deze uiterst brandbare stoffen was dit geen onschuldig brandje. Ze was zelfs zo hevig ‘dat de vlam teffens de geheele Stad overlichtte’. Zowel te land als te water werden brandspuiten opgesteld. Overal waren lieden in de weer met gieten en pompen, anderen met het omverhalen van muren en wanden, toen eindelijk ook de slangspuit arriveerde. Deze kwam om verschillende redenen te laat maar toen deze er eindelijk was kon ze niet bij de brand komen omdat het gehele terrein was bezet met oude spuiten, waar iedereen zich mee bezighield. Niemand wilde voor dat ‘nieuwe ding’ plaats maken, noch ermee werken. ‘’t is hier geen tijd’, zeiden de brandmeesters, ‘om nieuwe dingen, die men niet kent, te beproeven, en nog minder om daarmeê ’t oude te verhinderen’. Hoewel de oude brandspuiten te wensen overlieten en de brand de overhand nam, werd de slangspuit niet ingezet.
Toen op een gegeven moment de lijnbanen en alles er omheen volledig in de as lag, vielen alleen nog twee houten loodsen, zijdelings van de brand aan de Oude Stadswal, te redden. Hier konden de oude brandspuiten echter niet bijkomen, maar die van Van der Heyden cs. wel, en zij wilden graag een poging wagen om de loodsen te redden. Omstanders riepen dat het onmogelijk zou zijn, maar met de slangbrandspuit werden niet alleen de vlamgevatte loodsen, maar ook al het brandend puin van de lijnbanen in korte tijd en volledig geblust. Dit voorval maakte grote indruk. Duizenden toeschouwers hadden met eigen ogen kunnen zien hoe de nieuwe brandspuit de oude overtrof, waardoor het vooroordeel week en de oude brandspuiten voortaan geminacht werden.
Hoewel de gebroeders Jan en Nicolaas op 15 november daaraanvolgend werden aangesteld tot ‘opsienders van Stadts Brandspuyten en Brandgereedschap’ of ‘generaale brandmeesters’, was hun kostje nog niet gekocht. De oorlog verslond veel geld en liet weinig over om te investeren in slangbrandspuiten, die 385 gulden kostten. Daarom besloot het stadsbestuur ‘dat het genoeg was, zoo men jaarlijks eenige oude spuiten tot slangspuiten verhanselde’. Het gevolg hiervan was dat veel geld nutteloos werd verkwist en nog jarenlang met enkele gebrekkige en een aantal onbruikbare spuiten werd voortgesukkeld.
Zodra het vrede was en de oorlogslasten afnamen, nam het stadsbestuur het brandwezen serieus ter hand en werd besloten de nieuwe kleine brandspuiten van Van der Heyden cs. te laten maken, die zonder paarden naar de brand gebracht konden worden en de vermaakte oude spuiten uit de roulatie te halen. Dit ging echter minder snel dan gewenst want het duurde tot eind 1681 totdat alle zestig spuiten van de stad vervangen waren. Maar begin 1682 was alles nieuw: nieuwe gereedschappen, nieuwe orders en nieuwe mensen. Door de nieuwe grote brandkeur van 6 april 1685 werd het Amsterdamse brandweerwezen vervolgens zodanig geregeld dat dit als voorbeeld kon dienen voor alle steden.
In 2023 verschijnt vanuit Korpora. Erfgoed Publieke Veiligheid een grote geannoteerde en een kleinere tijdschriftpublicatie rondom de uitvinding van de slangbrandspuit van Jan van der Heyden cs. en hun befaamde brandweerboek in achtereenvolgens:
De Boekenwereld. Blad voor bijzondere collectie
N.B.: alle rechten voorbehouden voor de hier afgebeelde gekleurde prenten uit het boek van Jan van der Heyden