Collectie Politie

Sinds 1 januari 2013 is de politie in Nederland georganiseerd in één korps, de Nationale Politie, onder leiding van één korpschef, die de rang van “eerste hoofdcommissaris” heeft. Voor het operationele politiewerk is het korps onderverdeeld in tien regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. Aan het hoofd van elk van deze eenheden staat een politiechef, in de rang van hoofdcommissaris. De tien regionale eenheden oefenen de totale politiezorg in hun regio uit en zijn onderverdeeld in districten en basisteams voor de lokale basispolitiezorg. In totaal zijn er 167 basisteams in 43 districten. De Landelijke Eenheid is belast met het regio-overschrijdend en specialistisch politiewerk. De Nationale Politie telde in 2020 62.297 medewerkers. Naast de operationele eenheden van de politie is er verder het Politiedienstencentrum, waaraan de bedrijfsvoering van de politie is toevertrouwd: financiën, facilitaire zaken, informatiemanagement, ICT, communicatie en personeelszaken. Door de bedrijfsvoering in een aparte dienst onder te brengen, krijgen de politiemensen in de operationele eenheden meer tijd voor het daadwerkelijke politiewerk. De taak van de politie is gedefinieerd in de Politiewet 1957 en onveranderd overgenomen in de Politiewetten van 1993 en 2012:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Eeuwenlang was de politiezorg in de Lage landen in handen van baljuws (namens de landsheren),  schouten en schoutsdienaren in de steden (namens de stadsbesturen), en nachtwachters, oorspronkelijk als onderdeel van de burgerschutterijen. Bij grote ordeverstoringen werd de schutterij opgetrommeld of de hulp ingeroepen van militaire garnizoenen. Onder Franse dwang (1795-1813) ontstond een politiebestel naar Frans model: militaire Gendarmerie, police municipale (gemeentepolitie) in de grote steden en garde champêtre (gemeenteveldwacht) in de plattelandsgemeenten. Koning Willem I nam dit Franse model over en richtte in 1814 de ‘Koninklijke Marechaussée’ op ter vervanging van de Gendarmerie. De naam Gendarmerie riep te veel herinneringen op aan de Franse onderdrukking. Het politiebestel in het koninkrijk bestond uit rijkspolitiezorg (Marechaussee) en gemeentepolitiezorg (stedelijke gemeentepolitie en gemeenteveldwacht). Het departement van Justitie had er voortdurend moeite mee dat de rijkspolitietaak werd vervuld door de Marechaussee als militair korps, en Justitie het gezag over de Marechaussee derhalve moest delen met het Departement van Oorlog. In 1856 drukte Justitie de oprichting van het Korps Rijksveldwacht erdoor als tweede en volledig civiel rijkspolitiekorps, uiteraard onder het bevoegd gezag van Justitie.

De Russische Revolutie van 1917 en de Novemberrevolutie in Duitsland in 1918 veroorzaakten enorme onrust bij de heersende monarchieën in Europa. In veel landen volgde antirevolutiewetgeving. In Nederland werd het Korps Politietroepen opgericht als extra militair politiekorps om de gewapende krijgsmacht in de gaten te houden en voor de grensbewaking. De Vuurwapenwet 1919 verbood het wapenbezit voor burgers. De Politietroepen werden vooral ingezet als vroeg voorbeeld van Mobiele Eenheid bij de beteugeling van woelingen zoals de Zinkwitstaking in Maastricht, de Crooswijkrellen in Rotterdam en het Jordaanoproer in Amsterdam.

De situatie is begin 1940 als volgt:

  • Gemeentepolitie: 10.000 man in 129 gemeenten, en 1500 gemeenteveldwachters
  • Koninklijke Marechaussee: 4 divisies, 14 districten, 178 brigades, sterkte 1246 man.
  • Korps Rijksveldwacht: 9 districten, 136 brigades, sterkte 1350 man.
  • Korps Politietroepen: 5 afdelingen, 1606 man in 1939, tijdens mobilisatie gegroeid tot circa 2250 man.

Tijdens de Duitse bezetting werd de politie op last van de bezetter ingrijpend gereorganiseerd. Rijks- en gemeenteveldwacht en de Politietroepen werden opgeheven. De Marechaussee verloor haar militaire status. In 121 gemeenten bleven gemeentepolitiekorpsen bestaan. In de acht grootste steden en de plattelandsgemeenten kwam Staatspolitie. De gemeentepolitie was ondergeschikt aan de gezagsdragers van de Staatspolitie. Daarmee werd de zeggenschap van burgemeesters en bestuur over de politie enorm gereduceerd.

Na de bevrijding was de politiezorg voorlopig geregeld door het Poli­tiebesluit 1945 en bestendigd in de Politiewet van 1957. Het Koninklijk Besluit (Politiebesluit) van 1945 was één dag voor de bijeenkomst van het parlement afgekondigd: de volks­vertegenwoordiging had dus geen enkele inbreng in de totstand­koming ervan. Het Politiebesluit legde de formatie van de Gemeentepoli­tie en het Korps Rijkspolitie vast:

  • Gemeentepolitie, tot 1958 in de bij Koninklijk Besluit aange­wezen gemeenten, daarna in de door de Politiewet aangewe­zen gemeenten met meer dan 25.000 inwoners. De Gemeentepolitie ressorteert onder het ministerie van Binnen­landse Zaken; er zijn 148 gemeentepolitiekorpsen geweest.
  • Het in november 1945 opgerichte Korps Rijkspolitie was aanvankelijk te vinden in 680 en rond 1988 in ongeveer 570 gemeenten zonder Gemeentepolitie. De Rijkspolitie ressorteerde onder het ministerie van Justitie. De met de plaatselijke politiedienst belaste landgroepen ( schommelend tussen 280 en 305) van het korps waren verenigd in aanvankelijk 23 en later 17 districten. Specialistische afdelingen binnen de districten, zoals de verkeersgroep, recherchegroep, parketpolitie en veldpolitie, ondersteunden de landgroepen. Verder behoorden enkele landelijk opererende diensten tot het Korps Rijks­politie: de Algemene Verkeersdienst Rijkspolitie, de Rijkspolitie te Water, de Dienst Levende Have en de Dienst Lucht­vaart.
  • Tussen 1989 en 1994 is de Nederlandse politie ingrijpend gereorganiseerd. De 148 korpsen Gemeentepolitie en het lande­lijke Korps Rijks­politie waren opgegaan in één politieorganisa­tie, onderverdeeld in 26 korpsen

De beide soorten politie zijn geïntegreerd omdat één politie­organisatie efficiënter en doelmatiger haar taken kon uitvoe­ren. De formele grondslag voor deze organisatie wordt gevormd door de Politiewet 1993, die op 1 april 1994 in wer­king was getreden. De politie bestaat uit:

  • 25 regionale politiekorpsen, die bestaan uit functionele en territoriale onderdelen. Het beheer van de regiokorp­sen berustte bij de korpsbeheerders (burgemeesters), die daartoe werden bijgestaan door de korpschefs.
  • Eén landelijk opererend korps met een aantal ondersteu­nende diensten: het Korps Lande­lijke Politiediensten (KLPD). Het beheer van het KLPD berust aanvankelijk bij de minister van Justitie, die daartoe wordt bijgestaan door de korpschef. Sinds 2000 valt het KLPD voor het beheer ook onder de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De in 1919 opgerichte Spoorwegpolitie (particulier bedrijfspolitiekorps van NS) is in 2000 overgegaan naar het KLPD.

Vanaf 2013 is de politie in Nederland georganiseerd in één korps: de Nationale Politie.