Het boek telt 70 bladzijden en bevat 48 fotografische afbeeldingen. De schrijver meldt dat het boek zowel bestemd is voor politiemensen als voor geïnteresseerde leken. Dat laatste is waarschijnlijk de reden voor het ontbreken van gruwelijke lijkenfoto’s, die kenmerkend zijn voor Duitse politieleerboeken uit het interbellum zoals Robert Heindl’s Polizei und Verbrechen uit 1926 (Korpora, erfgoed publieke veiligheid nr. D10765).
Engelen gaat in zijn boek uitvoerig in op het praktische gebruik van de dactyloscopie, de vingerafdrukkenleer, als het betrouwbaarste herkenningsmiddel om te komen tot de identificatie van daders van misdrijven en de identificatie van onherkenbare lijken. Hij beschrijft het veiligstellen van vingersporen op de plaats van een misdrijf, het nemen van vingerafdrukken van verdachten, getuigen en aangetroffen onherkenbare lijken, en het registreren van de verzamelde vingerafdrukken in een classificatie- en zoeksysteem. Zijn uitleg ondersteunt hij door voorbeelden uit de praktijk. Hij noemt vooral misdrijven die door de Berlijnse politie zijn onderzocht.
Hij meldt daarbij enkele jaren eerder praktijkervaring te hebben opgedaan bij de Berlijnse politie, en logeerde toen zelfs bij dr. Hans Schneickert, de leider van de onderzoekingsdienst te Berlijn.
Schneickert, officieel ‘Leiter des Erkennungsdienstes beim Polizeipräsidium Berlin’ was ongetwijfeld een goede leermeester voor Engelen. Hij was de auteur van een belangrijk en lijvig (184 bladzijden) politieleerboek in 1921: Einführung in die Kriminaltechnik. Leitfaden für den Unterricht in den Polizeischulen zur Darstellung der Hilfsmittel der Kriminalpolizei und insbesondere des Erkennungsdienstes, (Korpora, erfgoed publieke veiligheid nr. J04838).
Trouwe volgers van de Duitse TV-series Tatort en Polizeiruf 110 weten natuurlijk dat de technische opsporings- en herkenningsdiensten (technische recherche) in Duitsland tegenwoordig aangeduid worden als KTU (Kriminaltechnische Untersuchungen) of Spusi (Spurensicherung).
Op een van de afbeeldingen (Figuur IV) in het boek van Engelen is hij mogelijk zelf in beeld: een lange man die de vingerafdrukken heeft genomen van ‘een schoolgaand kind van 7 jaar’. Helaas staat in het onderschrift niet vermeld wie de dactyloscopist is.
Hij had in Rijswijk een crimineel museum op justitie- en politiegebied ingericht met materiaal dat hij zelf verzamelde. Verder stelde hij twee typen recherchekoffers samen die hij op verzoek aan belanghebbenden verkocht: een zogenoemde ‘moordkoffer’ met alle benodigdheden voor het sporenonderzoek op een plaats delict, en een ‘lijkentoilette’-koffer, met instrumenten en materialen, om de vingerafdrukken van een onherkenbare dode te nemen en om het gezicht van het lijk toonbaar te maken of zelfs te reconstrueren.
Lijkentoilette / Leichentoilette / Toilette des cadavres
De lijkentoilette was overigens geen uitvinding van Engelen zelf.
Dr. Nicolas Minovici, gerechtelijk medicus aan de universiteit van Boekarest, en Alfredo Niceforo, hoogleraar in de criminologie te Brussel, publiceerden in 1906 en 1907 al uitvoerig over het belang van en methoden voor het toonbaar maken van lijken om te kunnen komen tot een identificatie waarover geen twijfel bestond. Na het voltooien van de lijkentoilette kon het opbaren en bezichtigen van het lijk in een mortuarium plaatsvinden, ofwel kon door het maken van foto’s die aan familieleden getoond of in opsporingsbladen gepubliceerd werden, op identificatie gehoopt worden.
Nicolas Minovici, Nouveaux Procédés de Photographie des Cadavres (Lyon 1906) (objectnummer A01059): Alfredo Niceforo, La Police et l’Enquête Judiciaire scientifiques (Paris 1907) (Korpora, erfgoed publieke veiligheid nr A01743).
In de collectie van Korpora bevindt zich ook een fotomap, afkomstig uit de bibliotheek van de Directie Politie van het Ministerie van Justitie, met foto’s van een uitrukkoffer voor de lijkentoilette (objectnummer A00943). Deze fotomap is samengesteld door de Kriminaltechnische Anstalt, Polizeipräsidium Abteilung II Stuttgart, maar zonder vermelding van een jaartal. Er is ook een foto in opgenomen van een lijk vóór en na de lijkentoilette.
De Duitse koffer vertoont overeenkomsten met de lijkentoilette-koffer van W.H.F. Engelen. Dit werpt de vraag op hoe bekend politieleraar Engelen was in binnen- en buitenlandse politiekringen.
In de collecties van Korpora is verder niets over hem te vinden.
Een online zoekactie in het krantenarchief van Delpher levert gelukkig nog enkele aanknopingspunten op.
De Maasbode, Avondblad, van 28 november 1925 vermeldt het verschijnen van het boek van Engelen, en voegt toe: ‘Het boekje is ook voor den niet-politie-beambte lezenswaardig. Het is zeer beknopt en populair gehouden’. De Nieuwe Rotterdamsche Courant meldt op 18 november 1925 het verschijnen van het boek.
De Telegraaf van woensdag 23 februari 1927 meldt onder de kop ‘Politiemuseum te Rotterdam’ dat de heer W.H.F. Engelen, politie-leraar in de dactyloscopie zich in Rotterdam heeft gevestigd en zijn crimineel museum vanuit Rijswijk naar Rotterdam is overgebracht en onderdak heeft gevonden in een pand van P. Solleveld’s Handelmaatschappij aan de Boompjes.
Drie maanden later is Engelen actief in Zuid-Limburg. Hij verzorgt een veertiendaagse cursus in de dactyloscopie en opsporingsleer voor de politie van Kerkrade en politiekorpsen in de omgeving. De gemeenteraad van Kerkrade verstrekte een subsidie van 140 gulden voor deze cursus. Op 3 juni 1927 gaf hij een lezing in de bioscoop aan het marktplein van Kerkrade. Leden van de politie, marechaussee en het Openbaar Ministerie uit Maastricht en Heerlen waren hierbij aanwezig. Kort daarna hield hij een lezing met lichtbeelden voor de Duitse politie in Aken. Volgens het Limburgsch Dagblad was dit niet verwonderlijk, aangezien Engelen ook in het buitenland welbekend was op zijn vakgebied en lange tijd werkte aan het Polizeipräsidium te Berlijn (Limburgsch Dagblad, 14 maart, 17 mei en 28 mei 1927).
In de maanden februari en maart 1928 streek Engelen neer in Leeuwarden. Hij hield er een lezing met lantaarnplaatjes voor de afdeling Friesland van de Algemeene Nederlandsche Politiebond en verzorgde een tiental weken lang cursussen voor ten minste drie groepen cursisten van het politiekorps van Leeuwarden, gemeenteveldwachters uit de hele provincie, en rechercheurs van de politiekorpsen van Drachten en Franeker (Leeuwarder Courant van 20 februari, 18 maart, 27 en 28 maart 1928).
In december 1929 gaf Engelen een cursus in de dactyloscopie aan leden van het politiekorps van Wassenaar. De cursus duurde enkele weken en sloot hij af met een openbare eindles en diploma-uitreiking, die ook werd bijgewoond door Croiset van Uchelen, de districtscommandant van de Rijksveldwacht in Den Haag (Het Vaderland, Avondblad A, van dinsdag 24 december 1929).
Opvallend is dat deze krant Rijswijk noemt als vestigingsplaats van Engelen, en niet Rotterdam. Foutje, of was Engelen terugverhuisd naar Rijswijk?
De krant omschrijft Engelen als ‘leeraar in de dactyloscopie en politiedeskundige’.
Het was voor het eerst dat de heer W.H.F. Engelen in een krantenbericht een politiedeskundige wordt genoemd.
De politiedeskundigen
Tot het einde van de negentiende eeuw werden misdrijven opgelost doordat de dader of op heterdaad betrapt werd of na zijn aanhouding een bekentenis aflegde. In de praktijk werden sporen op een plaats delict vaak over het hoofd gezien of zelfs door de politie ter plaatse vertrapt. De criminalistiek of wetenschappelijke speurkunst, waarbij de plaats van het misdrijf nauwkeurig werd onderzocht en de gevonden bewijsstukken en sporen werden veilig gesteld voor verder onderzoek in een laboratorium, vond slechts langzaam ingang.
Pioniers op dit gebied waren de zogenoemde politiedeskundigen.
De politiedeskundigen waren doorgaans academici, wetenschappers op het gebied van scheikunde, geneeskunde en techniek. Bovendien waren zij specialisten op een bepaald vakgebied van de criminalistiek, zoals schotwonden, vergiftiging, dactyloscopie en vervalsingen.
Het was hun doel de criminalistische wetenschappen te bevorderen en nieuwe denkbeelden en praktijkervaringen uit te wisselen.
Kenmerkend voor de politiedeskundigen was dat zij werkzaam waren op hun vakgebied, buiten de politie. Zij waren geen politieambtenaren met opsporingsbevoegdheid. Slechts op verzoek van justitie en politie namen zij als adviseur of deskundige deel aan opsporingsonderzoeken, door het uitvoeren van het sporenonderzoek op een plaats delict en door het onderzoeken van bewijsstukken in hun laboratoria.
De bekendste politiedeskundigen in Nederland waren C.J. van Ledden Hulsebosch, apotheker in Amsterdam. Hij volgde als apotheker en politiedeskundige zijn vader, M.L.Q. van Ledden Hulsebosch, op; W.F. Hesselink, directeur van de Keuringsdienst van Waren in Arnhem; J.P.L. Hulst, arts te Leiden; W. Froentjes, chemicus te Groningen; J.E.H. van Waegeningh, apotheker en directeur van de Keuringsdienst van Waren in Maastricht. P. Frima, jurist en deskundige op het gebied van sloten en brandkasten was wel politieambtenaar. Hij was de directeur van de Modelpolitievakschool in Hilversum.
Na de politiecursus te Wassenaar in december 1929 lijkt politieleraar Engelen uit de publiciteit te verdwijnen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat hij als politiedeskundige daadwerkelijk heeft deelgenomen aan opsporingsonderzoeken.
De persoon Engelen blijft door gebrek aan verdere biografische informatie mysterieus.
Er is een mogelijke verklaring. Rond 1930 begon de wetenschappelijke speurkunst een plaats te krijgen in het politieonderwijs en bij de groeiende recherchediensten in de grote steden. De fotografische en dactyloscopische afdelingen van de politiekorpsen breidden zich uit tot technische recherche-afdelingen. Binnen de politie heeft zich een nieuwe generatie recherchespecialisten ingewerkt, zoals H.J. Regenboog en W.H. Schreuder in Amsterdam, J.M. Waltman in Den Haag en H.W. Alberti in Maassluis. Zij droegen hun kennis persoonlijk via lezingen, cursussen en publicaties over aan hun politievakgenoten.
De hoogtijdagen voor de old school politieleraren en politiedeskundigen van buiten de politie-organisatie waren voorbij.
Voor de bekendste politiedeskundige of criminalist-speurder C.J. van Ledden Hulsebosch, ook wel de Nederlandse Sherlock Holmes genoemd, is het ‘moderne recherche-apparaat’ een onverteerbaar fenomeen. Hij gruwt van de parade van het recherche-apparaat, die met tientallen mensen tegelijk de plaats van een misdrijf bestormen, voorwerpen verplaatsen en sporen vernielen (C.J. van Ledden Hulsebosch, Veertig Jaren Speurderswerk (Z.p. 1945) (Korpora, erfgoed publieke veiligheid nr. D11375)